Frankrijk slaagde erin om tijdens de Eerste Wereldoorlog tot drie types tanks te ontwikkelen en te produceren: de beroemde lichte Renault FT-17 (ontwerp 1915-1916, productie eerste 1150 exemplaren beschikbaar vanaf 1917 , bleven het ganse Interbellum in gebruik!), de zwaardere Saint-Chamond (Panhard motor) en de Schneider (Schneider motor). Deze beide laatste - genoemd naar de minder bekende werkplaatsen waar ze werden geconstrueerd - zijn relatief laat op het einde van de oorlog ingezet (ontwerp 1915-1916, productie en inzet 1917-1918, voor beide een bestelling van 400 exemplaren). Van een vierde, zeer zwaar tanktype - de “Char 2C” bestond tegen het einde van 1918-1919 slechts de aanzet op papier, ook al hadden een viertal studiebureaus de volle steun van de “vader van het Franse tankwapen”, inspecteur-generaal Jean-Baptiste Estienne.
Maar de verschillende kandidaat-fabrikanten dwarsboomden elkaar zo veel mogelijk, en militaire ingenieurs en politiekers lobbyden tot omkoping toe (toen al!). De verdere uitwerking zou daardoor lang aanslepen - van 1921 (prototype) tot 1925 - en voor de productie van de eerste 35 28-ton “Char (de) B(ataille)1” exemplaren van Renault moest zelfs gewacht tot 1934-1937.
Van een verbeterde versie - de 31-ton “Char B1 bis” - verlieten toch nog tot de Franse nederlaag in juni 1940 370 tanks inzetbaar de werkplaatsen. Tegen het begin van Wereldoorlog Twee was dit type echter al verouderd en kon als voorbijgestreefd slechts sporadisch ingezet. Er kan dus moeilijk van een succesvol ‘design type’ worden gesproken... De vormgeving toch al min of meer tijdens het Interbellum bekend zijnde werd deze wel in memorabilia zoals ‘presse-papiers’ of inktstellen verwerkt - zoals in dit dubbel art deco exemplaar in gegoten aluminium hierboven en -onder.
(verzameling Guido Deseijn alias Leflamand)